Mijn concurrent is een algoritme

Schaken, quizzen, pokeren,… Intelligente software daagt het menselijke kunnen steeds verder uit. En lang niet alleen in spelletjes. Ook onze geestelijke arbeid lijkt niet langer veilig voor de concurrentie van de robotbankiers, robotadvocaten en robotdokters. Hoe ver dit zal evolueren, is steeds minder een technische, maar een ethisch-maatschappelijke kwestie.

"De schaakcomputer kan ons helpen leren schaken, maar de zin van het spelen kan hij niet vervangen."

In zijn indrukwekkende werk Homo Deus schetst de Israëlische historicus Harari de evolutie naar een dystopische toekomst waarin de mens zich volledig door algoritmes laat sturen. Een algoritme is een beperkte reeks instructies waarmee een specifiek resultaat kan worden bereikt en dit telkenmale opnieuw. Elk recept is in feite een algoritme. Van het maken van cement tot het bereiden van een spaghetti bolognese. Hoe meer we naar algoritmische recepten kunnen vertalen, hoe meer zaken we kunnen automatiseren met behulp van software en geavanceerde robotica.

Door parallelle ontwikkelingen in de informatie- en biotechnologie kunnen algoritmes ook op ongekend terrein bepalend worden. Zo leggen ontwikkelingen in de biochemie langzaam maar zeker de algoritmes in ons lichaam bloot. Want ja, ook een organisme is een algoritme. Zo bestaat ons afweermechanisme tegen virussen uit zogenaamde CRISPR’s of herhaalde stukjes code in ons DNA. Met behulp van enzymen kunnen wetenschappers deze algoritmes verknippen en bijsturen en zo genetisch materiaal modificeren. Koppel deze genetische algoritmes aan intelligente software en wie weet vindt de computer in de toekomst wel de nieuwe mens uit.

Kennis vs. wijsheid

De bakens van de maakbare en digitaal kopieerbare mens worden dus steeds verder verzet. Niet dat we daarom artificiële intelligentie moeten schuwen. Algoritmes maken toestellen en processen sneller en efficiënter. Zo stelt IBM’s supercomputer Watson vandaag al beter medische diagnoses dan een menselijke arts. Een diagnose stellen is immers een vorm van dataverwerking: het omzetten van data (de symptomen) in informatie voor de patiënt op basis van de beschikbare kennis over mogelijke aandoeningen. Watson beschikt over de kennis van alle mogelijke aandoeningen, symptomen en behandelingen van ziekenhuizen wereldwijd. Dan is het logisch dat geen enkele individuele arts aan deze kennis kan tippen. Rekenkracht en algoritmes maken medische diagnostiek accurater en efficiënter. Ze bewijzen dan ook vooral hun nut waar dat ook het doel is.

Dat de computer de arts overtreft in diagnoses wil nog niet zeggen dat de patiënt die ook van een computer wil vernemen. Laat staan dat hij zijn verdere behandeling met de computer wil bespreken. Een patiënt begeleiden in zijn behandelingsopties of een luisterend oor bieden, vergt meer dan efficiënte informatie-uitwisseling. Het gaat er om de taak met een bepaalde emotionele kwaliteit uit te voeren. Niet rekenkracht of kennis van data, maar sociale vaardigheden, emotionele intelligentie en praktische wijsheid maken hier het verschil.

Het is niet uitgesloten dat intelligente software emotionele vaardigheid ooit perfect kan simuleren. Maar dan blijft de vraag of gesimuleerde emoties hetzelfde effect hebben. De kracht van een oprechte glimlach of ontroering zit in het relationele. We roepen ze niet zomaar op commando op bij onszelf. Ze ontstaan in de interactie tussen mensen. In die relationele vaardigheid is het algoritme geen concurrentie voor de arts.

Een les van Aristoteles

In de vraag naar wat we in de toekomst dan beter wel en niet aan geautomatiseerde technologie overlaten, verwijst filosoof Edward Skidelsky naar Aristoteles. Meer bepaald naar diens onderscheid tussen instrumentele handelingen (poësis) en handelingen met een doel in zichzelf (praxis). Poetsen of je rekeningen betalen, zijn voorbeelden van het eerste. Het zijn middelen om een bepaald resultaat te bereiken zoals een propere woning. Weinigen voeren de handelingen uit omwille van hun intrinsieke betekenis. Een zieke bezoeken, sporten, vrijen, een feest organiseren zijn voorbeelden van praxis. Het doel van de activiteit is de uitvoering zelf. Niet de efficiëntie van het feest of het resultaat van het ziekenbezoek bepaalt de kwaliteit van de handeling, maar de intrinsieke beleving ervan.

Aristoteles’ onderscheid in menselijk handelen biedt een interessant perspectief in de vraag naar wat we al dan niet beter aan algoritmes overlaten. Praxis kan niet worden gedelegeerd aan een machine zonder de intrinsieke betekenis van de handeling teniet te doen. De schaakcomputer kan ons helpen leren schaken, maar de zin van het spelen kan hij niet vervangen. Watson kan de dokter helpen betere diagnoses te stellen, maar de menselijke impact ervan kan hij niet voelen. Door de leefwereld van efficiëntie en betekenisgeving niet te veel te vermengen, verenigen we het beste van mens en machine.