OESO-rapport: ernstig maar niet nog niet hopeloos

Fotograaf
Johan Martens

Opinie van Geert Janssens (12 juli 2019)

Het OESO-rapport dat afgelopen week in de ether werd gestuurd, bevat eigenlijk niets nieuws. Twintig jaar geleden werden reeds dezelfde boodschappen verspreid. En hoewel de reacties al even voorspelbaar zijn als toen, kunnen we geen vrijblijvende lectuur aanbevelen. Een korte leidraad.

Exact twintig jaar geleden hadden we op een middag aan de KU Leuven een vlammende discussie over een kritisch rapport van de OESO dat het gebrek aan urgentiebesef in ons land op de korrel nam. Net zoals nu was de academische zomervakantie begonnen. Net zoals nu had de OESO in een stevig rapport een reeks dringend te nemen maatregelen opgesomd. En net zoals nu reageerde men langs de zijlijn verdeeld. Volgens sommigen getuigden de uitgangspunten van de Parijse denktank van een te eenzijdige rechts-liberale maatschappijvisie, met vooral veel oog voor marktwerking en te weinig aandacht voor de harde sociale gevolgen die heel wat voorgestelde ingrepen ongetwijfeld zouden hebben. Volgens anderen toonde de analyse glashelder aan dat onze welvaart op het spel stond indien er niet snel zou worden ingegrepen volgens de lijnen van het rapport.

De voorbij twintig jaar was de toestand hopeloos, maar niet ernstig. Nu is hij ernstig, maar nog niet (helemaal) hopeloos."

Geruststellend

Dat er weinig nieuws is onder de zon, is een geruststellende gedachte. Als het twintig jaar geleden al allemaal zo dringend was, dan moeten we ons nu wellicht niet al te veel zorgen maken. De overlap qua pijnpunten tussen toen en nu is dan ook opvallend groot: meer competitie toelaten in de distributie en sector van de vrije beroepen, innovatiebeleid efficiënter maken, jobmobiliteit stimuleren, loon naar productiviteit door meer diversiteit in loonakkoorden, levenslang leren aanwakkeren, zorgen dat verhuizen makkelijker wordt, etc.

Een tweede geruststellend element is dat België zowel toen als nu nog altijd aan de top staat voor wat het productiviteitsniveau betreft. De gemiddelde productie van een werknemer ligt per uur gemeten nog steeds 7% hoger dan bij onze buren (Duitsland, Frankrijk en Nederland). Dat hebben we te danken aan onze hoge loonkosten die hebben aangezet tot arbeidsbesparende innovatie. Onze productiviteitsvoorsprong is overigens onvoldoende om de loonkostenhandicap te compenseren, maar die handicap is de afgelopen jaren wel wat kleiner geworden.

Een derde geruststellende factor is dat het nog ongeveer 25 jaar zal duren vooraleer onze buren ons productiviteitsniveau zullen hebben bijgehaald. Zelfs Duitsland moet tegen het huidige tempo twintig jaar wachten om haar achterstand op te halen. De productiviteit groeit blijkbaar overal traag: sinds 1999 bij ons met gemiddeld 0,8% per jaar; bij onze drie buurlanden was dat nog 1.0%. Het voorbije decennium betrof het 0,3% ten opzichte van 0,6%.

Echte probleem

Misschien is dat laatste wel het echte probleem? Twintig jaar geleden mochten we niet tevreden zijn met 1% productiviteitsgroei. Wat moeten we dan denken van onze huidige 0,3%? Het eigenaardige is dat de productiviteitsdaling destijds werd voorspeld. De vergrijzing zou vanaf 2010 haar tol eisen. Het verder opdrijven van de werkzaamheidsgraad zou de inzet van minder productieve krachten vergen. Technologische ontwikkelingen werden verwacht minder bij te dragen tot de productiviteitsgroei, temeer omdat sommige sectoren vreesden dat de grenzen van de automatisering waren bereikt.

De voorspellingen zijn min of meer uitgekomen. De productiviteitsgroei is gedaald maar de oorzaken waren meer divers. Zo hebben twee financiële crisissen ook een zware tol geëist. De monetaire en fiscale gevolgen ervan maken structurele ingrepen echter des te noodzakelijker. Net zoals twintig jaar geleden kunnen de voorstellen van de OESO ons groeipotentieel opkrikken. Dat is nodig om de kosten van de vergrijzing op te vangen en onze openbare financiën veilig te stellen, maar ook om ons klaar te stomen voor een grote nieuwe technologische sprong voorwaarts. De voorbij twintig jaar was de toestand hopeloos, maar niet ernstig. Nu is hij ernstig, maar nog niet (helemaal) hopeloos.