Het Duits probleem

De voorbije maanden kreeg Duitsland kritiek op haar immens groot handelsoverschot, dat inmiddels is opgelopen tot 8,3% van het bbp. Deze kritiek is niet helemaal onterecht, tenminste indien men haar in het juiste perspectief plaatst.

Onder meer ‘The Economist’ en ‘The Financial Times’ namen het Duits exportoverschot de voorbije zomer op de korrel. Eerder heb ikzelf op deze pagina al uitgelegd waarom de Duitse drang naar een exportoverschot is doorgeschoten van een deugd naar een obsessie. Intuïtief wordt ook bij ons een exportoverschot vereenzelvigd met de deugd van het sparen. Terecht, want vanuit macro-economisch perspectief zijn de handelsbalans, het spaaroverschot en de begrotingssituatie van een land communicerende vaten. Maar precies daar schuilt ook de kritiek op Duitsland.

"De Duitsers exporteren niet te veel; nee, ze importeren te weinig."

Trump

Een demagoog als Donald Trump weet dat hij het Duits handelsoverschot in een slecht daglicht kan stellen door het in verband te brengen met oneerlijke concurrentie. Zo probeert hij zijn al even simplistische, protectionistische dreigementen kracht bij zetten. Het speelt in op het sentiment van miljoenen Amerikanen die hun job verloren als gevolg van globalisering en vrijhandel. Dat feit maakt Trumps argumentatie uiteraard aantrekkelijk maar precies ook zo gevaarlijk. Protectionisme is immers geen oplossing.

Toch heeft Trump op één punt gelijk. Het Duits exportoverschot is onlosmakelijk verbonden met een spaaroverschot. Het is een economische wetmatigheid dat Duitsland minder uitgeeft dan de beschikbare middelen. In onze cultuur juichen we die situatie toe. Maar, is sparen altijd deugdzaam en waar liggen de grenzen?

Bedenkingen

Hierbij passen drie bedenkingen. Ten eerste: mochten alle landen in de wereld een exportoverschot nastreven, dan zou snel blijken dat dit onmogelijk is. Minstens één land moet een handelstekort opte-kenen, zo niet valt de wereldhandel stil. Ten tweede: zijn de Duitsers met hun exportoverschot beter af dan de rest van de wereld? Wie door Duitsland reist, kan deze vraag voor zichzelf beantwoorden. Feit is alvast dat men een exportoverschot niet kan opeten. Wachtrijen aan kinderopvangcentra, gebrekki-ge IT-uitrusting, krotten van scholen, oude infrastructuur, werkende armen… zijn enkele tekenen aan de wand die wijzen op een schrijnend gebrek aan consumptie en investeringen.

De derde doordenker is de moeilijkste. Indien een land haar exportoverschot niet kan opeten, wat kan het er dan wel mee doen? Een exportoverschot is per definitie niets anders dan een spaaroverschot dat in het buitenland wordt belegd of geïnvesteerd. De beleggingen van de Duitsers zijn de schulden van het buitenland. Vaak zijn de schuldenaars en de importeurs dezelfde partij. In dat geval financiert de exportkampioen haar eigen export en riskeert een groot deel van haar beleggingen in rook op te gaan (cf. Griekse obligaties of Amerikaanse rommelhypotheken).

Waarheid in het midden

De waarheid ligt dus in het midden. Net zoals voor China geldt ook voor Duitsland dat een te groot exportoverschot de stabiliteit van zowel de eigen als de wereldeconomie kan bedreigen. Dat is een verantwoordelijkheid van de Duitsers maar ook van de landen met een handelstekort. Enkel wanneer die wederzijdse verantwoordelijkheid wordt erkend, kan protectionisme worden vermeden.

Dat geldt ook voor de onevenwichtige handel binnen de eurozone. Zuid-Europa kan niet competitief worden indien de Duitsers hun lonen blijven bevriezen en de vinger op de knip houden. Conclusie: de Duitsers exporteren niet te veel; nee, ze importeren te weinig.